De verloren eer van het zwarte continent

07/03/2007

De huidige en hopelijk niet volgende minister van nationale defensie wordt onder militairen geliefkoosd alsAndré Fléau, Ministre de la Démense. Je zou het nog gaan geloven ook, wanneer je voor waar houdt wat de journalisten de laatste tijd steeds vaker over hem schrijven. De peripetieën rond het eredoctoraat voor de zoon van vader Kabila, riepen herinneringen op aan de tijd die ik op de KMS doorbracht.

De Koninklijke Militaire School is vandaag een echte universiteit en is voor vele tientallen miljoenen euro’s verbouwd tot een high end infrastructuur, met waanzinnig goede sportaccomodatie: een klimmuur, een judozaal, een fitness paleis, een echte sporthal en geen verbouwde paardenstal. Weg zwembad van 30 yards; er is nu een wedstrijdbad, op min drie. Geen kamers meer met twaalf bedden, maar eenpersoonskluizen met PC en TV. Ik hoorde van één van de studenten dat het eten niet lekker is (zodat velen op hun kamer hun eigen rantsoen nuttigen) en dat ze vorige winter geprotesteerd hebben omdat het te koud was op de schietstanden van Elsenborn. Watjes!

Toen ik er op het einde van de jaren tachtig al eens verbleef was de Mille een beroete kooi van koude baksteen, waar het altijd slecht weer leek te zijn. Gelukkig waren er de Afrikaanse medeleerlingen. Ze hadden achternamen die eenvoudig begonnen en moeilijk eindigden. Soms begonnen ze ook moeilijk maar eindigden ze dan weer makkelijk. Wat dacht u van Ntambabasi? Ze werden daarom afgekort, bijvoorbeeld tot Koemboe, in plaats van Kumbukwalalatralala of iets in die geest. Deze afro-aspirantofficieren waren zonen van ministers, hoge militairen of andere bevoorrechten. Sommigen waren intelligent, de meesten rommelden maar wat aan. Wij waren jaloers op hen, omdat we gehoord hadden dat ze na hun opleiding onmiddellijk tot kolonel ofzo bevorderd werden in hun eigen leger, terwijl wij daar in het onze minstens twintig jaar over zouden moeten doen. “Quand je retourne dans mon pays, je serai chef!”, klopte er zich ooit een op de borst. En wij wisten genoeg.

Ik vergeet ook nooit dat ze zowat hun eigen kastesysteem hadden. Dat betekende bijvoorbeeld dat de leden van een inferieure stam de schoenen moesten poetsen van de kameraden die hoger van geboorte waren. Of die ochtend in Marches-les-Dames, tijdens een zomerse kampperiode. Iedereen werd uit zijn tentje gebruld en moest eerst zijn persoonlijk wapen demonteren, het terug in elkaar zetten en ten slotte aantreden; in geef acht, dat spreekt. De meesten onder ons lukten daar aardig in. Behalve Koemboe. Hij kwam aangeklost met alle losse stukken van zijn FAL verzameld in het grondzeil van zijn tent. De blik in zijn ogen sprak totaal onvermogen uit. Maar hij verloor er zijn goed humeur niet bij, zelfs niet wanneer hij de onderdelen in de veldlatrine zag ploffen.

Toch maar een eredoctoraat dan? Voor het geleden broederleed?

Schrijvend en werkend leeft verder

Karel

Kapitein in het reservekader van de genietroepen