Het bloed en de bodem

10/02/2007

Gisterochtend kon iedereen een half kilootje bloedvatvulling afstaan aan het Rode Kruis. Al van negen uur af lag een keurgroep van Vlaamse ministers bloedend op de ligbedden. Jammer genoeg hebben we niet kunnen vaststellen of het bloed van Kathleen Van Brempt en Frank Vandenbroucke even rood is als hun hart en of het bloed van Fientje Moerman blauw door haar aderen kolkt.

Bij de collega’s waren de uitvluchten vaak inventief. Angst om flauw te vallen zat er bij de meeste vrouwen uitdrukkelijk diep in. Ik verdenk echter ook nogal wat mannelijke kabinettards van enige bezorgdheid met betrekking tot hun bloeddrukinstabiliteit en bijhorende reputatie. Een enkeling, eerder mercantiel ingesteld, opperde zelfs dat hij zijn eigen bloed niet gratis wenste af te staan terwijl het Kruis daar geld zou voor krijgen. Ik denk aan het moment dat ik op het pekzwart asfalt van een kruispunt leeg lig te bloeden en ik in mijn ooghoek nog net het dikkige kussen van de bloedzak kan zien aanwaaien.

Op het intakeformulier werd ik geconfronteerd met alle mogelijke medische uitvluchten, maar ik stelde vast dat zelf mijn Lariam-gebruik in het Somalië van de vroege jaren negentig, noch de consumptie van hoestsiroop in het Berchem van 2007 mij ongeschikt maakte. Een hartslag van vierentachtig verried een zekere opwinding en deed me met weemoed terugdenken aan de tijd waarin ik de zestig benaderde. Maar mijn bloeddruk was gelukkig nog steeds tiptop. Het bloed stroomde dus waar de zwaartekracht het vloeien doet en al na een tiental minuten had ik de vijf zakjes volgestressbald, terwijl een moederlijke verpleegster aan mijn voeteneinde de wacht hield. Met beginnelingen weet je nooit, en hij ziet er al zo teer uit, dacht ze ongetwijfeld. De schat wilde ook al mijn aandacht afleiden van de prik in mijn prominente binnenelleboogader en het bloedreservoir. Bang dat ik het zou begeven. Ik dacht aan het medisch onderzoek in 1984 toen in het Militair Hospitaal van Nederoverheembeek de aspirant-kadetten een reageerbuisje bloed werd ontnomen. Het verwonderde me toen al dat een aantal jongens daarom de vloer opzochten. Naast mij viel ondertussen een vrouwelijke collega flauw na het verwijderen van de naald, terwijl ze zich gelukkig nog in horizontale positie bevond.

Nog negenennegentig keer bloed geven en ik krijg een fles Magnum champagne. Nog honderdvierentwintig keer en ik mag prinses Astrid de hand schudden. Of haar dochter, dat valt nog af te wachten. Nu moest ik het stellen met een cola en een suikerwafel, maar die waren welgekomen om de lichte duizeling te verjagen. Daarna toch maar de lift in plaats van de trap genomen naar de tweede verdieping. Reputatie is immers belangrijk in onze stiel.

Uitkijkend naar het vervolg van het weekend schrijft u weder

Karel