Marianne
27/10/2014onderstaande tekst maakt deel uit van een ongepubliceerde epiloog voor Onder druk (2014)
Terwijl ze een wijsje neuriet neemt Marianne de medicijnfles uit het koelkast. Op het aanrecht staan een tiental plastic kommetjes in uiteenlopende kleuren. Allemaal hebben ze een zelfklevend etiket met een naam erop: Hicham, Sandro, Ljovka, Marek.
Een jongetje komt de keuken ingewandeld. Hij is niet ouder dan vier.
‘Hee Marko’, zegt Marianne. ‘Hallo, schatje.’
‘Komen?’ vraagt hij.
‘Nog even lieverd’, antwoordt ze. ‘Ik kom zo.’
Marianne stapelt een paar kommetjes in elkaar. Ze schroeft het metalen dopje van de fles en neemt daarna eetlepels uit de lade onder het aanrecht. Met een vol dienblad gaat ze de keuken uit naar een grote leefruimte. Zodra ze te voorschijn komt, beginnen de kinderen te joelen.
‘Neeee, we willen niet,’ kraait een baasje dat zich net met zijn hand de neus heeft afgeveegd.
‘Baaah!’ loeit een ander kereltje wiens haren recht overeind staan op zijn magere hoofdje.
De rest schatert en stoot elkaar aan, klaar om een vriendschappelijk gevecht te beginnen.
‘Het moet van de dokter,’ zegt Marianne lachend. ‘Anders worden jullie ziek en dat kunnen we niet hebben.’
‘Maar we zijn helemaal niet ziek’ zegt een donker jongetje met een ernstig gezicht. ‘We zijn echt gezond, hoor.’
‘Laten we dat dan zo houden, jongeman. En daarom: allemaal een grote dikke lepel.’
De kinderen blijven vrolijk kabaal maken, ook nadat Marianne het dienblad op tafel heeft gezet en één voor één hun namen afroept. Er vormt zich een rijtje waarin milde schermutselingen ontstaan.
De kamer is licht en leeg. Rekken en kasten in wit laminaat zijn gevuld met spullen, boekjes en speelgoed. Op de tafel liggen er vellen papier en verfborstels met potjes waterverf in hevig groen en geel.
‘Daar is Irene!’ roept een jongetje.
Irene komt de kamer in via een dubbele dooropening die naar het halletje leidt. Die ouderwetse wollen trui, denkt Marianne, zo anders dan de verpleegsters in het Charité.
‘Je bent er al,’ zegt Irene. ‘Dat is vroeg.’
‘Ik dacht vanochtend, laat ik vandaag een beetje eerder gaan. Misschien kan ik helpen.’
‘Dat hoefde niet, hoor. Laat mij maar.’
Marianne geeft Irene de lepel en loopt naar hun kantoortje. Ze gaat zitten aan een geblutst bureaumeubel waarop zich een oerwoud van papier bevindt.
Wanneer het tumult in de speelkamer verdwenen is, komt Irene binnen. Ze wijst met haar hoofd naar de deur.
‘Kom eens kijken’, zegt ze.
In de speelkamer is alles rustig. De meeste jongens liggen stripverhalen te lezen tussen dikke kussens op de grond. De kleinsten zijn volledig ingenomen door hun kleurrijk speelgoed. Kleine Marko zit aandachtig met ridders en paarden te spelen. Zijn vingers hebben nog een beetje moeite om de figuurtjes te hanteren. Wanneer de twee vrouwen de speelruimte betreden, kijkt hij op.
‘Ik wil hem niet kwijt,’ zegt Marianne en ze neemt Irenes handen vast. ‘Asjeblieft, we moeten een oplossing vinden.’
‘Zijn pleegouders zullen uitstekend voor hem zorgen’, zegt Irene. ‘We maken er gewoon nog een superweek van.’
Het jongetje is inmiddels tussen de kussens geklauterd. Marianne kan geen woord meer uitbrengen. Dan komt ze in beweging. Ze loopt op Marko af en plukt hem voorzichtig van de grond. Hij kijkt eerst verstoord en dan verrukt. Terwijl ze hem knuffelt klemt hij zijn handjes op haar schouders. Ze geeft hem een kusje en loopt de kamer uit, door de dubbele dooropening tot in de gang. Het kathedraalglas in de voordeur is vuil. De cementtegels op de vloer zijn dof. Marianne drentelt en draait met het jongetje in haar armen, ze wiegt hem zachtjes. Hij neemt haar gezicht vast en brengt het zijne vlakbij. Haar hoofd begint te gloeien. Zonder aarzelen loopt ze naar de deur.
Via de binnenplaats wandelt ze het voetpad op. De motoren van de wagens grommen en de lucht suist langs hun flanken. Marianne steekt de straat over. Ze denkt aan Nico, ze denkt aan Zina. En ze voelt het gewicht van het kind op haar arm. Hem zal ze niet loslaten. Kinderen genoeg om voor te zorgen op de wereld. Maar hij zal het worden, hij alleen. En voor altijd.