Mijn schrijversalaam

04/06/2020

Deze tekst heb ik, verlucht met plaatjes en filmpjes, in vijftien dagelijkse afleveringen gepost op Facebook en ook Instagram, tussen 18 mei en 1 juni 2020.

De schacht van de TK 9400 is zeshoekig glad en wordt moeiteloos rond wanneer ze overgaat in ribbeltjes. Dit model heeft een krachtige spanmechaniek en een stift van twee millimeter – dikker bestaat niet. De B staat voor Blei, dat betekent lood in het Duits. Het hogere grafietgehalte zorgt voor zachtheid en maakt schrijven, tekenen en schetsen tot strelen met voorbedachten rade. Faber-Castell, ik ben fan van hun vulpotloden.

In Beieren weten ze wat meesterschap is. Een dubbele puntenslijper van DUX, veelkantig uitgevoerd in aluminium. Het zachtjes knerpende geluid wanneer je het schroefdeksel verwijdert, klinkt nog mooier dan het aanscherpen van een potlood zelf. Hij is lekker zwaar en hoog, met een groot en een kleiner gat bovenin, tussen twee schroefjes. Ik kreeg er zes reservemesjes bij. Hij bestaat ook in Duroplast, een kunsthars waarmee het koetswerk van de Trabantjes werd vervaardigd. Het lijkt op bakeliet. Wanneer ik mijn glanzende slijptonnetje bekijk, moet ik steeds aan zijn gemarmerd donkergroene broertje denken.

Ik hou van Nederland. Villa Augustus is een monumentale watertoren met moestuin aan het Wantij in Dordrecht. Het pompgebouw dient als restaurant. De toren zelf is een hotel. In de kleine winkel kocht ik dit potlood. Het was de groene belettering in typmachineschrift die het hem deed. Natuurlijk werd het gummetje meteen zwart.

Per roman volstaat een blok met twintig vellen. Het merk speelt geen al te grote rol. Van belang is het formaat, net als de grammage. Een A3 van tweehonderdtwintig moet het zijn. Zo kunnen mijn gedachten ver genoeg uitwaaieren op een stevige ondergrond. Het is heerlijk spelen met scheidingslijnen, kartelingen en cirkeltjes. Langwerpige kaders met hoekjes in verstek vangen een woord, een personage of een titel. Soms dringt een tekening zich op. Alles mag, dit is mijn laboratorium. Indien nodig wordt hier zelfs in de eindfase van het schrijfproces het licht weer aangeknipt.

Evernote is een elektronisch notitieboek op je telefoon. Het olifantje als logo verwijst naar diens fenomenale geheugen. Hij heeft een groene kop, zoals dat gaat in een virtueel oerwoud. Ik gebruik hem om fragmenten op te slaan van dingen die ik vind in boeken, kranten en tijdschriften. Kiekje nemen en klaar. Of nog, snel een gedachte intikken wanneer pen en papier niet voorhanden zijn. Inspreken kan ook. Dat is vooral handig wanneer ik ‘s nachts wakker word. Het is opvallend hoe anders een stem klinkt in het donker.

Eind jaren negentig kreeg je nog een speciaal gevoel wanneer je ze kocht in hun originele versie – de zwarte. Nu zijn de boekjes van Moleskine overal, in de meest vreselijke kleuren, motieven en uitvoeringen, tot rugzakken en handtassen toe. Zelfs die zijn niet gemaakt van mollenvel. Het is allemaal de schuld van een goochemerd uit Milaan. Toch vind ik die eerste notitieboekjes mooi. Deze is oranjegeel. Een smalle leest, de plooitjes in de afgeronde hoeken en dan dat lintje en het elastiek waarmee je de harde kaft dichthoudt. Ongelijnd papier, dun en crèmekleurig, een binnenvak achteraan, zo is het goed. Ik schrijf en krabbel, ik schets en maak lijstjes. Een of twee blaadjes per keer. Werk op de korte baan, van de eerste ideetjes tot de laatste problemen.

Ongenuanceerd wit en miezerig dun zijn ze, mijn vierkante blaadjes. Zelfs hun afmetingen hebben te weinig aandacht gekregen: 92 bij 91 millimeter. Allicht maakte het de papiersnijder helemaal niets uit. Gauw de machine instellen, knopje drukken en klaar. Ik gebruik ze thuis om snel iets te noteren. Een karaktertrek van een personage, een repliek of een plotelement, soms een zin. Na verwerking wacht hen de papiermand. Geen plooi lopen ze op, geen scheur breng ik hen toe – dat heet erkentelijkheid.

Bij uitgeverij Gallimard kreeg iemand de ingeving om schriften, boekjes en notitieblokken te maken naar het model van hun Collection Blanche. Kaft in tweehonderd grams Tintoretto met de kleur van ivoor (de boeken zelf waren eerst wit en vervolgens strogeel), het roestrood op snee, achteraan een flapje naar binnen geplooid en dan die fluwelen papierkwaliteit. Zij noemen dat ‘papeterie’ en hetzelfde woord bestaat ook in onze taal, alleen spreken wij het minder liefkozend uit. Mijn kladblok lonkt en lokt. Het biedt zich aan voor een nummertje op een beperkte oppervlakte, honderdzestig keer. Krrrrr, klinkt het zacht wanneer ik een vel van het blok ophef en vervolgens langzaam lostrek. Vanaf nu wordt het interessant.

Huizen, tuinen, kinderen en bouwkranen, ze maken lawaai en ik wil het niet. Elke supermarkt verkoopt oordopjes. Hun kwaliteit is een ontgoocheling. Dan de apotheek, al een stuk beter. Toch gaan ook die kegelvormige propjes zeer doen aan je oren. Of je kan ze op maat bestellen. Best duur en bovendien niet zonder gevaar, want katten zijn er dol op. Geluidstechnologie biedt de oplossing. Twee zachte schelpen op je oren, zo glijdt een schrijver vanzelf zijn bewustzijn in. De prijs is hoog.

Wit laminaat op gefineerd plaathout en lekker groot, zo staat mijn schrijftafel. Op heldere dagen doet de reflectie van het licht op het werkblad pijn aan de ogen. Dan staar ik wat vaker naar buiten. Wanneer stemmen of werktuigen mij verjagen, ga ik op de eerste verdieping zitten. Het oppervlak van de tafel daar is kleiner. De kunststof waarmee het blad is afgewerkt, voelt opvallend warm en als zijde aan. Ik schrijf zittend. Mijn zachte stoel staat onwrikbaar op zijn schuingeplaatste poten terwijl het stalen onderstel van de harde stoel lichtjes meegeeft. Allebei verdragen ze urenlang mijn beperkt gewicht.

Glanzend wit en amper een rechte hoek aan het lijf – hij ademt via een streepje licht. Zijn geheugen draaide enkele jaren geleden in de soep. Mijn nerveuze telefoontje met een jongen van de techniek. Ik stond neus tegen raam op de hoogste verdieping van het Hilton in Brussel. Het was een prachtige dag in juni. De smeekbede om het manuscript van mijn boek in wording op te duikelen uit dat stapeltje flinterdunne schijfjes. Hij kreeg het godzijdank voor elkaar. Sinds kort vergroot mijn angst dat de grafische kaart op instorten staat. Wanneer dat onheil mij treffen zal, bel ik opnieuw die jongen. Hij weet vast waar ik nu nog aan wisselstukken raak, want mijn computer draagt behalve de naam MacBook ook een onverbiddelijk etiket: Late 2009.

Even wit als dik zijn ze, alle drie. En hoe lekker rebels lijkt dat groene kleintje naast de forse boekdelen. Zwaar in de hand sla ik ze open, bladerend op zoek naar de precieze betekenissen van een woord. Zo is het, en niet anders. De woordenlijst hanteer ik met minder omhaal. Mijn vorige roman droeg ‘De worteling’ als werktitel. Bleek dat het woord niet in Van Dale stond, maar wel in het groene boekje. De uiteindelijke titel, ‘Het ochtendland’, bevond zich dan weer in de omgekeerde situatie. Dat vormde geen obstakel. Grote broers gaan immers voor.

De laatste fase van het wrochten begint hier. Nu is het tijd voor zinnen, paragrafen, scènes, hoofdstukken en akten. Allerlei lekkers omringt het tekstlichaam. Een stam van oempaloempa’s in het struikgewas die me helpen. Bieden zelfs het antwoord op de vraag die je nog niet stelde. Ze zijn er op afroep, doen prompt hun werk en knikken geruststellend. Dat het smaken zal. Ambacht modern gemaakt, een fabrieksgeheim.

Een geheugenstaafje van naam noch merk – ik ben vergeten hoe ik eraan kwam. Er zit geen dopje op, dat is prettig. Beukenhout, gaatje gevaarlijk dicht bij de ronde rand, de poort zit een klein beetje scheef. Nu ik de eerste versie van mijn volgende boek klaar heb, eindigt elke schrijfsessie met de verzending van het manuscript naar een veilige haven. Je weet nooit dat iCloud van de ene dag op de andere verdampt. Voor alle zekerheid zet ik het document ook om naar het formaat van een standaard tekstverwerker. Om volkomen ontspannen te zijn, zou ik de hele handel elke keer moeten afdrukken. Vervolgens dat exemplaar in huis bewaren (niet in de kelder want die kan onderlopen). Tegen brand of diefstal nog eentje opbergen in een kluis bij de bank. En misschien toch maar een opslagplaats zoeken. Je kan die huren.

Het komt in rollen van tien meter lang bij anderhalve meter hoog. Vijfenzeventig centimeter bestaat ook. Die neem ik. Lichtkorrelig tekenpapier van het eeuwenoude merk Canson uit de Ardêche, met een natuurlijk witte kleur en niet al te dik zodat het makkelijk weer oprolt. Ik zet beschrijvingen van elke scène in een tijdslijn om de spanningsbogen in beeld te brengen. Vervolgens hang ik die lange strook op aan de muur, met dunne kleefband waarmee huisschilders vloeren en vensters afplakken. Purper, dat steekt mooi af. Ik kijk. Ik denk. Het laatste stadium is bereikt.