Nico (1)
26/10/2014Onderstaande tekst maakt deel uit van een ongepubliceerde epiloog voor Onder druk (2014)
De luiken moeten gesloten blijven. Ze weren de hitte en de stemmen op straat. Pas uren later staat Nico op en wandelt het Continental uit. Zijn muntgroene overhemd staat hem hier als water bij de zee, net als de slippers aan zijn voeten. Bij de vismarkt kruist hij twee meisjes die opgewekt met elkaar aan het praten zijn. Ze zien er lekker rond uit in hun dunne djellaba’s. En wat klinkt die taal toch geil, denkt hij. Jammer dat Zina bijna nooit Arabisch sprak. Even verderop groet iemand hem met de buitenkant van zijn hand en een onderdanige buiging van zijn romp. Het is een medewerker van de douanediensten in de haven. Nico groet terug, minzaam als een politicus. De lucht in de medina is lauw en geurt naar visbrochettes, wierook, komijn. Zonder aarzelen stapt Nico de Maghra Bar binnen, een regelrecht hol met vaalblauwe buitenmuren en binnen aan de wand weggevreten reclame die ooit modieus was. De waard omhelst hem en tegelijk kloppen ze mekaar op de rug. Buitenlander zijn mag, maar woekeren als een Marokkaan doe je alleen als je onder bescherming staat. Dat had Nico snel begrepen.
In de hoek zit een bleke jongeman aan een tafeltje. Nico gaat bij hem zitten, zonder zich te haasten. ‘Je bent er’, zegt hij.
‘Ja.’
‘Al lang in de stad?’
‘Sinds vanochtend. Ik ben met het veer vanuit Gibraltar gekomen.’
Nico wrijft met de palm van zijn hand langs de stoppels op zijn wangen en kin. ‘Alles fris daar in Berlijn?’
‘Niks te klagen. Hoe loopt het hier?’
‘Goed’, zegt Nico en kijkt rond alsof de andere mannen in de bar dat meteen zouden bevestigen. ‘Heel goed.’
‘Je ziet er wel luizig uit, man.’
Hoe assertief, denkt Nico. Hij kijkt naar de grond, naar zijn bruine voeten. Zijn slippers in gestempeld leder zijn versierd met een jaspis op de band waar de grote teen zit. Meteen na aankomst gekocht en sindsdien onafscheidelijk met zijn linnen broek, een en al flodderigheid. Haveloos, dat zei Marianne altijd. ‘Nog iets gehoord van je moeder?’ vraagt hij.
‘Ze werkt voor een bank. En ze is blij.’
‘Ja, kan ik inkomen’, zucht Nico.
‘Laten we het over iets anders hebben.’
Nico gebaart naar de toog en steekt twee vingers op. ‘Wil je koffie? Zwart? Of café cassé?’
Ze krijgen twee glaasjes geserveerd samen met een schaal zonnebloempitten waar Nico meteen een handvol uit graait.
‘Vertel eens, Jonas’, zegt hij knabbelend. ‘Heb je wat voor me?’
‘Hangt ervan af. Wat heb jij voor mij?’
Nico lacht. Hij rekt zich uit. Zijn hemd kleeft onder zijn oksels. ‘Kom op, wat heb je?’
Jonas haalt zijn schouders op. ‘Niets’, zegt hij. ‘En alles. Ik maak alles wat je kopers willen. Houden ze van abstract?’
‘De mensen die er iets van af weten wel’, zegt Nico. ‘Maar alsjeblieft geen geschifte dingen met foetussen en zo. Daar zijn ze niet klaar voor.’
Met zijn koffieglas maakt Nico cirkeltjes op de tafel. ‘En voer je ook andere dingen uit, deze kant op?’ vraagt hij. ‘Meubels, boeken, affiches. Of beelden?’
‘Beelden?’
‘De topklasse in Marokko is heel verfijnd hoor.’
‘En jij bent degene bij wie ze kopen?’
Nico grijnst. ‘Misschien ga ik zelfs politiek advies geven. Wat zeg je daarvan?’
‘Beelden is geen probleem.’ Jonas buigt voorover. ‘Sneeuwwit’, fluistert hij. ‘Speciaal voor jou.’
‘Prachtig.’
Nico neemt zijn glas en drinkt, traag alsof hij diep nadenkt over hoe dat moet. De koffie brandt in zijn maag.
‘Ik heb zelf ook wat dingen voor de export’, zegt hij. ‘Wie weet kun je me helpen.’
‘Kunstvoorwerpen, mag ik hopen?’
‘Zoiets, ja.’