Wij waren Cadetten

23/10/2017

Wanneer ik in de Dansaertstraat een hoek omsla kan ik de kerk van Sainte-Catherine al zien. Vroeger waren dit dokken en kaaien. Houten schepen brachten de zeevis helemaal tot in het centrum van de stad. Ook vandaag is hier nog water te vinden, in langwerpige fonteinbekkens. We moesten er ooit induiken, toen we als aspirant-officieren gedoopt werden door de familie. Tot twintig opeenvolgende generaties anciens zorgden ervoor dat wij geheel en al ontgroend de militaire school konden betreden. Die koele oktoberavond is dertig jaar geleden. Nog drie zomers eerder bevond ik mij in een sportzaal waarin we onder toezicht van militairen onze kleren verwisselden voor een goedkoop trainingspak en witte turnpantoffels die als karton aanvoelden. Enkele weken later zou de kleermaker ons van een goudknopig uniform voorzien, zo donkerblauw dat het bijna zwart leek. We waren pubers die een bootvormig petje droegen en pro patria crescunt.

Het plein voor de kerk loopt al behoorlijk vol en ik haast mij naar het restaurant waarin een groep van dertig mannen die de vijftig naderen voedsel en lafenis hebben gezocht. Met het merendeel onder hen heb ik nauwelijks enkele jaren op dezelfde schoolbanken gemeen. Toch weet ik, met drie decennia tussenruimte, van zowat iedereen welke voornaam bij dat gezicht hoort. De jongens van toen hebben niet allemaal het kind in zich weten te bewaren. En niet iedereen draagt zijn beroep als een jas, zo blijkt. Voor twee derden onder ons is die jas al lang geen uniform meer. Niemand, ook de anderen niet, lijkt dat erg te vinden. We klinken op het verleden. Om middernacht verklaren een handvol schelmen zich bereid om elders nog een laatste glas te drinken.

Café De Monk heet tegenwoordig Monk Bar. Bij de deur laat ik drie blonde studentes voorgaan. Ze spreken Russisch. Binnen staat de muziek niet al te luid. Achter de bar lopen lange, mooie jongens heen en weer. Met het verstrijken van de nacht loopt de gelagzaal helemaal vol. De UV-lampen doen mijn witte overhemd fluoresceren. Ik ben een veertiger in een duur pak op een plek waar leeftijd omgekeerd evenredig is met betovering. Twee meisjes wiegen op muziek uit de tijd toen ikzelf vooraan in de twintig was. Hun armen rusten op elkaars schouders. Ze beginnen traag te zoenen.

Buiten is het koud geworden. Voor het café staan mensen te praten en te kijken. Ik knoop mijn marineblauwe jasje dicht en wandel weg. Plots heb ik zin om een fontein in te duiken.